Website van Hubert Klaver

De bevrijding

"…..Ik wist wel, dat ik niet op je kon rekenen. Hoe heb ik zo stom kunnen zijn."
Stilte, en dan: "Je had het toch beloofd?"
Gelaten laat ik de verwijten over me heen komen en staar naar buiten. Daar lokt de zon; straatgeluiden klinken.
Het is waar, ik had het beloofd, met de beste voornemens, maar …
Wat me bezielde? Het was de nachtegaal. De zang van dat beestje. Ik liep naar de vluchtauto. Ik bleef staan. Ik ben er even bij gaan zitten. In het gras. Het was een zwoele nacht. Ik had me die dag in het zweet gewerkt. Behang geplakt. Die nacht dat de nachtegaal zong, heb ik verzaakt.

"Kon je met je stomme kop niet op tijd komen, Annie?"
"Je begrijpt het toch niet."
Hij had geen idee wat het vogeltje voor me betekende. De maan stond helder aan de hemel. Sterren twinkelden. Ik droomde weg over Piet en Arie. Dikke vrienden van de straat. Hoe zij de ontberingen van het leven wisten te doorstaan en zich door het leven sloegen. De nachtegaal zong. Piet zag ik voor me. Versleten spijkerbroek. Iets jonger dan Arie. Beeldschoon met z'n onverzorgde bos haar. Hij kon het natuurlijk niet nalaten om onbezonnen opmerkingen te maken.

"Wat zou ik niet begrijpen?"
Een fietsbel rinkelt. Ik heb zin om flink uit te vallen, maar houd me in.
"Het is maar zelden, dat je'm hoort. De zang van de nachtegaal. We kunnen het toch nog een keer proberen?"
"De bewaking staat nu op scherp."
We hadden alles nauwkeurig gepland. Ik keek op mijn horloge. Het was kwart over drie. Ik had nog ruim een kwartier. De nachtegaal zong over het concert des levens en sleurde me mee. De warmte straalde nog af van de stenen. De buren waren al lang naar bed. Het vogeltje stipte aan, dat Piet nu ergens op mij lag te wachten. Hij lag te snurken naast Arie. Ergens in het park. Met een lege maag.

Kinderen joelen. De zon gluurt naar binnen.
"We hadden kunnen delen in de buit, die hij verstopt heeft."
"We kunnen toch op dezelfde manier ons kostje bij elkaar scharrelen! Gewoon even oppassen, dat je niet in de nor komt."
We zouden de verschrikkelijk grote boef bevrijden. De nachtegaal leidde me af. Hij voerde me mee, wees me op Piet. Op de grote gaten in zijn sokken. De rouwrandjes van zijn nagels. Zo charmant. Ik droomde weg, scharrelde met Piet tussen de biobakken. We dronken samen een pilsje. Uit één en hetzelfde blikje. We laafden ons aan elkaar. Arie stond tegen een boom te zeiken. Er schoof een wolkje voor de maan. Het lied van de nachtegaal bracht me in opperste vervoering. Ik lebberde Piet af. Hij smaakte ziltig. Ik miste de geur van okselfris niet. Arie stond zich te vergapen aan het milde maanlicht, dat door de boomkruinen scheen. Piet kloof mij af.

"Duizend donderstenen nog aan toe. We hadden rijk kunnen zijn!"
"Jij denkt alleen maar aan geld."
De zon schijnt me in de ogen. Ik sluit de gordijnen.
De verschrikkelijk grote boef had een tunnel gegraven, die uitkwam in de tuin achter de omheining. We zouden er een touwladder overheen gooien en klaarstaan met de vluchtauto. Eerst zou ik Clarence oppikken. Ik keek op m'n horloge. Het was vier uur. Veel te laat. De nachtegaal zong een slotakkoord. Ik ben naar bed gegaan. De volgende dag moest ik weer behangen. Ergens krijste een krolse kat.