Website van Hubert Klaver
Mega Watje
Judith Herzberg
Willemien was beslag voor pannenkoeken aan het maken.
“Liefje,” onderbrak Mega haar in haar bezigheden, “liefje,
moet je eens luisteren.”
“Wat heb je nu weer gelezen?” vroeg Willemien.
“Iets van Judith Herzberg.
Lieg alsjeblieft niet tegen me
Niet over iets groots en niet over iets
anders. Liever hoor ik het
vernietigendste dan dat je liegt
Want dat is nog vernietigender. Is het geen prachtig vers?”
“Judith zwamt een beetje uit haar grote teen, mijn Megaatje,” zei
ze, terwijl ze een ei stuk sloeg. “Het slaat toch nergens op. Liever hoort
ze de oerknal van een kernbom, dan dat de ander liegt. Volgens mij liegt ze.
Het is een schande, dat dit soort prietpraat wordt uitgegeven.”
“Je sabelt ook altijd iedereen neer. Je woorden zijn als een zwaard in
haar ziel. Het is literatuur, zie je dat dan niet. Dan komen de woorden los
van hun betekenis. Het gaat erom hoe je het zegt, en niet wat je zegt. Ik heb
het een professor horen beweren.”
Willemien pakte de mosterdpot en deed een schepje mosterd in het beslag.
“Denk eens even na, mijn Megaatje. Dit worden pannenkoeken. Het gaat er
niet om wat ik maak, maar hoe ik ze maak.” Ze strooide kerrie- en paprikapoeder
over het beslag en voegde nog een flinke eetlepel zout toe. “Je zit teveel
in je hoofd, mijn Megaatje, net als Judith en die professor, je moet maar weer
eens in therapie.”
“Maar dit heeft toch niks te maken, met dat ik op kleine jongetjes val?”
“Je moet het maar eens voelen, mijn Megaatje.”
“Maar zie je dan niet, dat woorden luchtbelletjes zijn, die je te pas
en te onpas kunt gebruiken, dat je een zekere mate van onthechting bereikt moet
hebben om ze ten volle te kunnen waarderen. Als de woorden opbruisen uit het
hoofd van de kunstenaar,” zei hij, “dan zijn ze verheven boven de
rauwe werkelijkheid en word je meegevoerd boven de alledaagsheid van het bestaan.”
Deze ultieme woordkick pepte hem op en bracht hem een aantal hemeltjes hoger
in het zwerk.
“Het leidt tot klinkklare nonsens,” zei Willemien. Ze goot de suikerpot
leeg in het beslag, mengde het, stak het gas aan en deed olie in de pan.
“Als alle woorden ontdaan zijn van hun viezigheid,” vervolgde Mega,
“en je je kunt verheugen op de schoonheid van hun abstractie, een opeenvolging
van letters, die verder gaat dan de oerknal van een kernbom, een reeks van letters,
die alle gedachten op springen zet, dan gaat het om de vorm, en niet om de inhoud.”
Het beslag siste in de pan.
“Ga nu maar in therapie, en praat er maar eens over.” Willemien
keerde de pannenkoek, bakte nog een stuk of twee en zette ze Mega voor. “Eet
smakelijk,” zei ze.
“Wat heb jij er nou van gebakken?” vroeg Mega, nadat hij z’n
tanden in de pannenkoek zette, en z’n smaakpapillen wilde trakteren op
pannenkoek met stroop, maar kokhalsend zijn mondinhoud weer op het bord deponeerde.
“Dit is therapie!” antwoordde Willemien. “Je zei het toch.
Het gaat om de vorm en niet om de inhoud.”
Paul Witteman
“Willemien, heb je die geweldige stunt gezien, die Paul Witteman heeft
uitgehaald? Hij somt in een column de leden van het nieuwe kabinet op, herhaalt
de namen tot in het oneindige van het stukje en zet er ‘Charisma’
boven. Dat is toch geniaal. Dat is toch stof, waar je nooit meer van kan slapen.
Dan weet je voor altijd en immer wie er in het nieuwe kabinet zit en je vergeet
het nooit, maar dan ook nooit meer.”
Willemien fronste haar wenkbrauwen.
“Mijn lieve Megaatje,” zei ze “Ik heb het gezien. Je begrijpt
niet waarom het wordt afgedrukt. Als iemand naam heeft gemaakt, kan hij zich
blijkbaar alles permitteren.”
Mega Watje poetste zijn tanden en spoelde zijn mond even om, om er de witste
woorden, die aan een brein kunnen ontspruiten, uit op te laten borrelen.
“Je moet Paultje niet zo zwart maken. Hij heeft op de computer het kopiëren
en plakken ontdekt. Dat is een geweldige vondst. Als je weinig tijd hebt omdat
je zoveel prachtige televisieprogramma’s, die diep in het geheugen gegrift
blijven staan, moet maken en in diverse periodieken de zegeningen van een briljante
column over ons heen stort, dan is zo’n toets een uitkomst.”
Willemien was nog niet aan poetsen toe. Er lag iets van venijn in haar stem.
Ze droogde haar gezicht af en was al helemaal droog achter de oren. Ze beet
Mega Watje toe:
“Je probeert altijd alles maar te begrijpen. Als je geen tijd hebt om
zo’n column in elkaar te timmeren, dan moet je dat zeggen. Je schotelt
de lezer geen rotzooi voor. Ik zou me doodschamen als ik zoiets zou afleveren.
Ze zien me al aankomen. Ze zouden me weghonen.”
Mega spoelde nog eens zijn mond om, om zich gereed te maken voor een volgende
volzin. Hij wijdde uit over charisma, dat Paultje daar zoveel van had, dat er
ook kleine jongetjes rondliepen met charisma. En niet alleen kleine jongetjes.
Ook varkentjes. Ook spruitjes. Ook leden van het kabinet. Ook Balkenende, die
het charisma had van een tovenaarsleerling, en dat het heel goed van Paultje
was, dat hij dat het volk in een oneindige herhaling liet weten.
“Hij zou toch iets inhoudelijks kunnen opmerken,” zei Willemien
“Dit is pure gemakszucht.” Ze drukte de tube tandpasta van nijd
leeg op haar tandenborstel. “Het is maar goed, dat we een exemplaar van
de Vara-gids in de losse verkoop hebben gekocht. Zoveel onzin, daar zou ik me
niet op willen abonneren.”
“In zijn oneindige grootheid hoeft hij niets inhoudelijks te zeggen, lieve
Willemien. Elk woord, elke naam, die hij uitspreekt is vierentwintigkaraats
goud met het charisma van een Jaguar, een bron van hoog frequent licht in de
diffuse duisternis.”
“Hij heeft het charisma van een kraslot in een kiosk. Negenennegentig
procent van zijn column kun je wegkrassen,” antwoordde Willemien.
Mega Watje keek in de spiegel. Zijn gepoetste tanden glommen in het schijnsel
van de lamp van de badkamer. Dat Willemien het niet wilde zien. Zo’n geweldige
stunt van Paul Witteman. Het kon er bij hem niet in.